Taalwedstrijd KUB

Woensdagnamiddag 21 maart gaf Delphine Larmuseau (6GRLA) in Brussel een reeks bespiegelingen ten beste als finaliste van de jaarlijkse KUB-taalwedstrijd. Zij becommentarieerde het wellicht niet al te serieus op te vatten uitgangspunt van Jaques Brel dat “het Nederlands geen taal is, maar een verkoudheid”. 

Gesteund door literaire reuzen als Karel van de Woestijne, Guido Gezelle en Willem Elsschot gaf ze de chansonnier lik op stuk en toonde ze hoe het Nederlands door zijn literaire emancipatie de cultuurtaal geworden is die wij vandaag kennen. Tegelijk stak ze haar sympathie voor lokale dialecten niet onder stoelen of banken en haalde en route uit naar het koketterende mengeltaaltje waar de Franstalige bourgeoisie gebruik van maakt.

Ook de overige negen finalisten zetten een puike prestatie neer en zelfs al viel Delphine buiten de prijzen, op de terugweg naar Gent konden de aanwezige supporters niet anders dan trots zijn op haar lef en toewijding.

 

“Nederlands is geen taal, het is een verkoudheid”.

“Flamingantisme bestaat uit een handvol agitatoren die door hun obscure boerenafkomst en door een laattijdige opvoeding niet in staat waren Frans te leren en die daarom een soort officieel en artificieel jargon in het leven hebben geroepen”

Het was Nobelprijswinnaar Maurice Maeterlinck die deze scherpe woorden uitte in zijn artikel Commémoration inutilé op 5 juli 1902. Hij volgde net als ikles aan het Sint-Barbaracollege te Gent en ging er later naar de universiteit. Hij was geen voorstander van het Nederlands en schreef al zijn werken in het Frans. De groep waarop hij kritiek uitte, was de groep van flaminganten, Vlaamsgezinde nationalisten en meer specifiek de cultuurflaminganten die met argusogen over het behoud der Nederlandse taal waakten. Enkele van de bekendste schrijvers en dichters uit die tijd behoorden tot deze groep zoals Hendrik Conscience, Pol de Mont  en Guido Gezelle. Zij maakten gebruik van het machtigste wapen in hun bezit, hun poëtische pen.

Het Nederlands is altijd al de ‘underdog’ geweest. Ten tijde van de Vlaamse Beweging en de Flaminganten, was Nederlands een boerentaal, een vulgaire taal, niets meer dan een verkoudheid. De Bourgeoisie diende Frans te spreken.. Twee weken geleden stond ik te wachten aan de Vooruit in Gent en mijn medeleerlingen waren met elkaar aan het praten, in het Frans. Ik hoorde de ene jongen zeggen tegen de andere:” ah j’ai mal à mon knieschijf”.

Wannneer ik twee jongens die binnen de schoolpoorten Nederlands met elkaar spreken, zulk gebrekkig Frans hoor praten enkel en alleen omdat ze nu staan te wachten op een dure auto , dan denk ik dat deze mentaliteit zelfs tot op de dag van vandaag nog niet helemaal is overgewaaid.

De cultuurflaminganten waren bang dat deze overheersing van de franse taal zou leiden tot een verarming van onze taal en cultuur. Daarom waren ze des te meer gemotiveerd om met hun prachtige gedichten en werken het Nederlands te verrijken. Vlaamse schrijvers hebben zich dus als het ware moeten emanciperen. Velen onder hen hadden een opvoeding in het Frans genoten en zagen het Nederlands aanvankelijk als de taal om met hun personeel te communiceren. Zelfs de Vlaamse schrijver Cyriel Buysse sprak in het begin van zijn carrière over “une pauvre petite langue”. Ironisch genoeg was het dan wel Maeterlinck die hem aanspoorde in het Nederlands te blijven schrijven. In tegenstelling tot schrijvers uit andere landen hadden de Vlaamse schrijvers geen ellenlange traditie waaruit ze woorden konden ontlenen. Ze waren voornamelijk op zichzelf aangewezen. Dat is exact de reden waarom de drie grootste schrijvers uit de 19de en 20ste eeuw zo sterk onderling verschillen. Guido Gezelle(1830-1899), een fervent aanhanger van het dialect, creëerde zijn eigen taal met elementen uit het Middelnederlands en het West-Vlaamse taaleigen. Karel Van de Woestijne(1878-1929) echter, hanteerde een zeer bloemrijke en gestileerde taal. Zijn neologismen zijn het schoolvoorbeeld van hoe literatuur een taal kan verrijken. We lazen vorig jaar Wijding aan mijn vader tijdens de les Nederlands en ik herinner mij nog heel goed hoe dit gedicht mij meteen aangreep. Niet alleen de prachtige taal vol alliteraties en woordspelingen, maar ook hoe Karel van De Woestijne vanuit een persoonlijke ervaring erin slaagt om zijn gevoelens zodanig te verwoorden, dat iedereen zich er in kan herkennnen. “La vraie vie, c’est la littérature” zoals Marcel Proust schreef.

Wijding aan mijn vader

o Gij, die kommrend sterven moest, en Váder waart,

en míj liet leven, en me teder léerde leven

met uw zacht spreken, en uw strelend handen-beven,

en, toen ge stierft, wat late zon op uwe baard;

 

ik, die thans ben als een die in de avond vaart,

en moe de riemen rusten laat, alleen gedreven

door zoele zomer-winden in de lage reven,

en die soms avond-zoete water-bloemen gaêrt

(1903)

Een derde schrijver die zich op een totaal andere manier geëmancipeerd heeft, is Willem Elsschot . Het is een auteur die ik graag lees omwille van zijn heldere taal, maar ook door de dichotomie tussen ratio en emotie. De bijzondere combinatie bij Elsschot, namelijk dat hij een zakenman en schrijver was, onderscheidt hem van andere schrijvers. Hij maakt geen gebruik van lange metaforen of gestileerde taal, maar zoekt naar een helder, algemeen Nederlands dat ook onze Noorderburen zouden kunnen begrijpen. Hij liet om deze reden zijn werk altijd verbeteren door een Rotterdamse collega alvorens het te publiceren.

Ik deel echter het standpunt van Guido Gezelle en de andere flaminganten, dat niet alleen het Nederlands, maar ook de dialecten dienen behouden te worden. Dialecten zijn nu eenmaal onlosmakelijk verbonden met een taal. Neem nu het  woord’ verfurtelen’, het betekent zoiets als struikelen en daardoor vallen, maar net voor je valt, het evenwicht terugvinden. Het is zeer specifiek en dekt de volledige lading, meer dan het AN-woord’ struikelen’. Op deze manier getuigen de dialecten van een enorme linguïstische rijkdom en variëteit. Het zou zonde zijn dit kwijt te geraken. Een taal en een dialect in het bijzonder, smeedt banden tussen mensen. Ik voel mij net wat meer op mijn gemak bij mijn West-Vlaamse collega omdat haar dialect haar guitig maakt of wanneer ik deze zomer op het Forum Romanum liep en werd aangesproken door een Gentse familie, was ik zo blij de vertrouwde sappige Gentse klanken terug te horen en mijn moedertaal te kunnen delen met dit gezin. Het installeerde direct een verbondenheid tussen ons. Ook op psychologisch vlak speelt taal dus een heel belangrijke rol.

Dat het Nederlands zich zo goed heeft kunnen ontwikkelen ondanks de dominatie van het Frans, is bijzonder. Helaas is de strijd nog niet gewonnen. Daarnet gebruikte ik het woord ‘underdog’.

Pas nu besef ik dat het vreemd is dat ik dit niet kan vervangen door een Nederlands woord. Een underdog is iets of iemand die nooit naar waarde wordt geschat, die altijd het onderspit delft, maar is er daar een Nederlands woord voor? Om een taal levend en levendig te houden, zijn neologismen onontbeerlijk. Vandaag de dag komen veel woorden letterlijk uit het Engels overgewaaid en worden ze niet of amper aangepast aan onze taal. Een app, relax of software, het zijn allemaal woorden die rechtstreeks uit het Engels komen. Ik ben absoluut geen purist en ik ben van oordeel dat een taal zich moet aanpassen aan de tijdsgeest, maar er is een wezenlijk verschil tussen adapteren en conformeren. Het is belangrijk om hiervoor waakzaam te zijn en ervoor te zorgen dat de invloed van het Engels beperkt blijft.

Uiteindelijk is het erg moeilijk om talen te categoriseren als lelijk of mooi. Een taal is zoveel meer dan de opeenvolging van klinkers en medeklinkers. De schoonheid van een taal wordt bepaald door wat de sprekers ermee doen. Het is een instrument om boeken of gedichten mee te schrijven, het is humor en het is de weg uit de eenzaamheid. Ik zal geen andere taal ooit zo goed beheersen dat ik mijn gevoelens op dezelfde manier en even uitgebreid kan uiten als in het Nederlands. Ik was vorige week op uitwisselingsproject en hoewel ik mijzelf redelijk goed kan uitdrukken in het Engels, merk ik dat ik tijdens een debat toch steeds weer in het Nederlands denken mijzelf niet zo goed kan verdedigen. Het Nederlands is mijn moedertaal en een moedertaal is als een veilige haven waar je na talloze omzwervingen steeds weer naar kan terugkeren. We mogen trots zijn op onze taal en literatuur. De beste manier om deze fierheid te uiten, is door onze taal met zorg te blijven behandelen en de grote werken te blijven lezen en onderwijzen.

 Laten we daarom onze gemeenschappelijke moedertaal wat meer krediet geven. Laten we daarom al wie Nederlands als een flauw afkooksel van het Duits beschouwt, Karel Van De Woestijne lezen. Laten we daarom Jaques Brel tegenspreken wanneer hij zegt dat Nederlands geen taal, maar een verkoudheid is!

 

Dit bericht delen:



Ga terug