Beweging 6: De hele mens vormen

Ignatiaanse pedagogie benadert de leerling als ‘de hele mens’ met al zijn kwaliteiten en mogelijkheden. We zagen al dat leerlingen worden aangemoedigd om het beste uit zichzelf te halen op intellectueel, artistiek, technisch, sociaal, religieus en sportief gebied. En verder dat ignatiaanse vorming hoofd, hart en handen wil aanspreken.
In deze paragraaf willen we dit beeld van ‘de hele mens’ nog aanvullen met wat Ignatius zegt over de drie vermogens van de ziel: geheugen, verstand en wil (6.1). In de interpretatie van pater Kolvenbach s.j. betekent dit de vorming tot ‘competence, conscience and compassionate commitment’. Dat wil zeggen: de vorming tot bekwame, bewuste en bewogen mensen (6.2).
Tenslotte is voor de vorming van ‘de hele mens’ ook een evenwichtige lichamelijke en affectieve ontwikkeling onontbeerlijk (6.3)

6.1 Geheugen, verstand en wil

De Geestelijke Oefeningen vormen een leerproces dat uiteindelijk leidt tot een bepaalde vorm van engagement. Ook het ignatiaans opvoedingsproject heeft een dergelijke doelstelling. We hopen dat leerlingen door hun studie stilaan meer inzicht krijgen in en smaak vinden in de ontplooiing van hun mogelijkheden in dienst van de ander/Ander, en daar zelf gelukkiger van worden.  Voor zo’n leerproces staan volgens Ignatius drie geestelijke vermogens ter beschikking: geheugen, verstand en wil.
Met het geheugen bedoelt Ignatius het vermogen om een verhaal of een ervaring op te roepen of voor de geest te halen.
Het geheugen zorgt dus voor de grondstof, het materiaal waarmee we aan het werk gaan. Hier situeert zich de leerstof, het aspect ‘kennis’ dat een leerling moet opdoen. Het is een eerste stap naar bewustwording van de realiteit.
Met het verstand bedoelt hij het vermogen om te analyseren, te overwegen en de verbanden te zien tussen het eigen leven en de leerstof die men behandelt. Op het niveau van het verstand bevindt zich het redeneren, bespreken en begrijpen.
Met de wil bedoelt hij het vermogen om zich innerlijk te laten raken enerzijds, en het vermogen om tot weloverwogen beslissingen en keuzes te komen anderzijds. Hier gaat het over de manier waarop de dingen ons ter harte gaan: wat zullen we aanvangen met verworven kennis en inzicht?

6.2 Bekwaam, bewust en bewogen

Peter-Hans Kolvenbach s.j. had allicht deze geïntegreerde visie voor ogen toen hij het doel van ignatiaans onderwijs in drie begrippen samenvatte: de vorming van mensen tot ‘competence’, ‘conscience’ en ‘compassionate commitment’. Met ‘competence’ bedoelde hij de opdracht om onze leerlingen vaardigheden en kennis aan te reiken die van hen bekwame mensen maken. Met ‘conscience’ bedoelde hij het groeiend verstandelijk bewustzijn van wat er in de wereld omgaat. Het woord legt de nadruk op het inzicht in onderliggende verbanden. Het begrip ‘conscience’ omvat ook een uitgesproken ethische dimensie met, onder andere, de vraag waartoe de kennis en de bekwaamheid dienen die de leerling in de loop van zijn studies verwerft: dienen ze alleen voor de eigen carrièreplanning of zijn ze gericht op de anderen? Daarbij houdt ‘conscience’ een sterk appèl in tot het nemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Compassionate commitment’ ten slotte refereert aan het vermogen om zich ook innerlijk te laten raken door mensen in armoede en nood, dichtbij en veraf. Het verwijst naar het vermogen om – net zoals Jezus – het lijden van anderen te zien en zich erdoor te laten raken. Dit vermogen tot solidariteit zal mee de keuzes beÏnvloeden die leerlingen over hun levensbestemming maken.

6.3 Affectief en lichamelijk evenwicht

De brontekst waarin ons opvoedingsproject het meest verankerd ligt, mag dan wel ‘Geestelijke Oefeningen’ heten, toch beoogt Ignatius het geluk en de ontplooiing van de héle mens: lichaam én ziel, affectiviteit én lichamelijkheid. De ‘geestelijke’ oefening bestaat er juist in om al de aspecten van ons menselijk bestaan goed te ordenen en een evenwichtige, rechtmatige plaats toe te kennen. De vorming van het lichaam staat niet los van de vorming van de ziel. Er is veeleer een parallel tussen ziel en lichaam: “Zoals wandelen, op tocht gaan en hardlopen lichamelijke oefeningen zijn, zo noemt men geestelijke oefeningen elke manier om Gods wil te zoeken bij de inrichting van het eigen leven”. Lichaam en ziel beïnvloeden elkaar voortdurend. Voor het geven van de Oefeningen moet men “gebruik maken van helder licht of van aangenaam weer, zoals koelte in de zomer of zon en warmte in de winter, voor zover de ziel denkt en vermoedt dat het haar kan helpen”. Als we de hele mens willen bevorderen, dan is dus de zorg voor ziel en lichaam samen belangrijk. We zijn immers wezens van vlees en bloed die in tijd en ruimte gesitueerd zijn. Het welbevinden van de hele mens.
–‘mens sana in corpore sano’– moet een constante bekommernis zijn in heel ons onderwijs. Ze vindt niet alleen haar weg in de lessen lichamelijke opvoeding of in onze stevige traditie van sportieve initiatieven, ze is ook zichtbaar in de vakoverschrijdende aandacht voor gezondheidsopvoeding, seksualiteit en relatiebekwaamheid. Welbevinden en betrokkenheid zijn een voorwaarde om tot groei te komen en veronderstellen een veilige omgeving. Daarom zal de school krachtig ingrijpen wanneer die veiligheid bedreigd wordt door bijvoorbeeld pestgedrag.